Oryctolagus cuniculus

Konijn

Konijnen komen zowel wild als verwilderd voor in de Japanse tuin. Ze hebben een kop-romplengte van 35 tot 50 cm. De achterpoten van het konijn zijn relatief veel korter dan die van de hazen, maar langer dan die van de fluithazen. De buik is veel lichter van kleur dan de rug, vaak wit. Ook de onderzijde van de staart en de poten is wit.

Het lichaamsgewicht bedraagt 1,2 tot 2,5 kilogram. De staart is 4 tot 8 centimeter lang. Konijnen hebben voornamelijk een grijsbruine kleur, wildkleur of agouti genaamd. De dieren hebben ook een roodbruine vlek in de nek. De oren hebben een bruin puntje, de bovenzijde van de staart is zwartbruin. De buikzijde is blauwig grijs van kleur, de onderzijde van de staart is wit. Deze valt zeer op als hij wordt opgewipt. Sommige konijnen die maar half wild zijn kunnen wit of zwart zijn. Bij het konijn zijn de oren maximaal tien centimeter lang en korter dan de kop.

Het konijn is een schemerdier. Het leeft van een grote variatie aan plantaardig voedsel: grassen, kruiden, loten, knollen, bast en akkergewassen als graan en kool. Ook eten ze hun eigen uitwerpselen Dit is een soort van herkauwing in twee fasen, na de eerste vertering eet het konijn de uitwerpselen rechtstreeks uit het rectum.

Het konijn leeft in grote groepen in een uitgebreid gangenstelsel, een konijnenhol of konijnenburcht. De bouw wordt meestal aangelegd in een heuvel of een andere helling, als een duin. De ingang heeft een diameter van tien tot vijftig centimeter. Ze wagen zich zelden verder dan 400 meter van het hol af.