Athyrium filix-femina

Wijfjesvaren

De lichtgeel-groene bladeren zijn 30–50 cm lang. De lengte van de aan de voet purperbruine bladsteel is een kwart van die van de geveerde bladschijf. De bladeren sterven in de winter af. In het voorjaar komen uit de wortelstok (rizoom) de nieuwe bladeren.

Net als bij de mannetjesvaren zitten de sporenhoopjes (sori), die bestaan uit sporangiën, in twee rijen. Het dekvlies (indusium) is meestal haakvormig. In juli en augustus zijn de sporen rijp.

De wijfjesvaren komt voor op vochtige, matig voedselrijke grond in loofbossen, aan beek- en greppelkanten, op muren en basaltglooiingen. Het is een van de meest algemene varensoort in België en Nederland. Verder wordt in gematigde streken de Japanse regenboogvaren (Athyrium niponicum var. Pictum) vaak als sierplant aangeplant, en kan mogelijk ook verwilderd worden aangetroffen.